Het verhouden tot de kunst

In 1969 wordt Wim Quist gevraagd voor de nieuwbouw, een uitbreiding van het bestaande gebouw van Henry van de Velde. Bij zijn kennismaking met oud-directeur Bram Hammacher (op dat moment nog altijd bestuurder en belangrijk adviseur voor de uitbreiding), sprak deze over zijn liefde voor beeldende kunst ‘en de schoonheid van een geconcentreerd ontstaansproces’. Maar ook over hoe hij met landschapsarchitect Jan Bijhouwer letterlijk ruimte in het bos maakte ‘voor de beeldhouwkunst van onze tijd’. Dit maakte indruk op de jonge architect. Het samengaan van kunst, natuur en architectuur met een duidelijke hoofdrol voor de kunst werd op deze manier als vanzelf een leidend principe bij het ontwerp.   

Ook in de daarop volgende nauwe samenwerking met directeur Rudi Oxenaar en adjunct-directeur Ellen Joosten kwam ‘het verhouden tot de kunst’ centraal te staan. Het drietal onderzocht alle mogelijkheden en eisen waar een modern museum aan moet voldoen. Voor het bestuderen van de lichtval werd een van de tentoonstellingszalen in hout op ware grootte nagebouwd.

Een gebouw tussen de bomen

De eerste tekeningen laten zien hoe Quist het gebouw letterlijk tussen de bomen liet ontstaan. De muren verrezen soms vlak langs een bestaande boom, die op voorspraak van Quist zelf absoluut behouden moest blijven. Maar ook in de uitvoering van de gevel lijkt het bos gewoon door te gaan achter het gebouw, de glazen wanden tonen als een bijna onopvallende streep. 
Over de mooie vondst om de ingang naar achter te plaatsen zei Quist: ‘De ingang hoef je nauwelijks te zien. De eerste tuin, langs het oude gebouw, is in feite het entreegebied. Daar ervaart de bezoeker, bewust of onbewust, de mooie zijgevel van de oudbouw met zijn eigen ritme en na de eerste rij bomen ziet hij de ingang met daar doorheen de tweede tuin met de drijvende Marta Pan in het midden.'

Blijvende relatie tussen het Kröller-Müller en Wim Quist

Met de voltooiing van de uitbreiding kwam er allerminst een einde aan de relatie tussen het museum en Wim Quist. Hij dacht mee over iedere aanpassing, of het nu ging om een deurknop, een prullenbak, een bureaustoel, een vitrine of de fietsenstalling.

Alles werd met Quist doorgesproken. Hij hield het museum ook in de gaten. Als iets hem niet aanstond in het gebruik van het gebouw of de presentatie van de collectie dan meldde hij zich bij de directeur per brief of telefoon. Terecht realiseerde hij zich dat deze wijze van omgaan met zijn gebouw van groot belang was voor het behoud van het aanzien en het zuiver houden van het concept. Hij was tot in lengte van dagen trots op het gebouw en dankbaar voor de zorgvuldige omgang met zijn creatie. Dit sprak hij ook uit. Tot op het laatst was hij regelmatig als bezoeker in het museum. Hij nam alles zorgvuldig in zich op en bleef steeds op de hoogte van de laatste ontwikkelingen en van nieuwe kunst en kunstenaars.

Bas Mühren
Medewerker collectie en onderzoek
Juli 2022

 

Afbeeldingen: Wim Quist, Eerste ontwerpschets voor uitbreiding Rijksmuseum Kröller-Müller, circa 1969 /  Ingang ontworpen door Wim Quist / Maquette ontwerp Rijksmuseum Kröller-Müller, 1970 / Meubels naar ontwerp Wim Quist, 1976