Vrolijk

In de lente van 1888 schildert Van Gogh veertien doeken met fruitbomen of boomgaarden in bloei, motieven ‘waar iedereen vrolijk van wordt’. Deze voorstelling beschrijft hij als ‘de ingang van een Provençaalse boomgaard met zijn gele rieten omheiningen, met zijn beschutting van zwarte cipressen (tegen de mistral), met zijn typische groenten in allerlei soorten groen: gele sla, uien, knoflook, smaragdkleurige prei’. 

Neiging tot stilering

Van Gogh heeft nooit eerder cipressen gezien en is gefascineerd door hun vorm en kleur. Later, in Saint-Rémy, zullen ze een hoofdmotief van tal van schilderijen worden, waarin hij hun structuur vangt met gestileerd en decoratief golvend penseelwerk. Zover is hij in Arles nog niet. Wel spreekt uit het gebrek aan schaduwen al een neiging tot stilering.

Nog op zoek

Hij is zich bewust van zijn onsystematische penseelvoering, met dikke verflagen en onbeschilderde en overgeschilderde stukken. Hij hoopt dat het resultaat ‘verontrustend en schokkend genoeg [is] om mensen met vooropgezette ideeën over techniek af te schrikken’. Kennelijk zoekt hij nog naar de juiste aanpak om het nieuwe motief weer te geven.