Heldere, lichte kleuren

Vincent van Gogh gaat in februari 1886 bij zijn broer Theo in Parijs wonen. Daar maakt hij kennis met de schilders Pissarro, Toulouse-Lautrec, Signac, Gauguin, Seurat en Bernard. Onder invloed van hun werk begint hij te experimenteren met verschillende stijlen en met heldere, lichte kleuren.

Zelfportretten

Hij heeft in deze periode ook de ambitie om portretschilder te worden en daarmee zijn brood te kunnen verdienen. Bij gebrek aan modellen schildert hij talloze zelfportretten, want ‘als ik erin slaag de kleuren van mijn eigen kop te schilderen, wat niet zonder problemen gaat, dan kan ik ook wel de koppen van andere mannen en vrouwen schilderen’.

Dynamisch karakter

Van Gogh vindt het niet interessant om iemand op een fotografische manier te portretteren. Een portret moet ook iets van het karakter en de gemoedstoestand van de persoon tot uitdrukking brengen. In dit zelfportret zijn de kleuren nog vrij ingetogen. Zachte blauwe en groene tinten domineren het schilderij. De snelle verfstreken zijn juist weer uitbundig, vooral in de achtergrond. Zij geven het werk een levendig en dynamisch karakter.