Alweer bijna een maand open! Op 1 juni, de eerste openingsdag, kwam minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap Ingrid van Engelshoven op bezoek. Ze wilde met eigen ogen zien hoe we de coronamaatregelen hadden aangepakt en van ons horen hoe het museum deze periode doorkomt. De eerste bezoekers liepen door de zalen en in de beeldentuin lagen weer gezinnen in het gras. Het leek bijna weer als vanouds. Bijna. Want de heropenstelling is gebonden aan een strikt protocol, met een trits aan regels over maximale aantallen bezoekers per ruimte, het scheiden van bezoekersstromen, eenrichtingsverkeer en hygiënemaatregelen. Om te voorkomen dat er teveel mensen tegelijk in het museum zijn, is bezoek alleen mogelijk met een vooraf gekocht kaartje met starttijd. De 1,5 metersamenleving is voorlopig nog de norm. En dat betekent dat het Kröller-Müller op dit moment maar een fractie van het normale bezoekersaantal kan ontvangen.
Voor de heropening moest er ook worden nagedacht over de inrichting van de zalen. De ruimtes in de oudbouw, de zogenoemde Van de Veldevleugel, zijn krap, er mogen maar drie, maximaal vier mensen per zaal naar binnen. Om de bezoekers meer ruimte te geven, is het aantal schilderijen en andere objecten teruggebracht. Dat betekent dat er heel wat ‘darlings’ gesneuveld zijn.
Maar voor de bezoekers zijn er juist nu ook verrassingen. Zo hangt na lange tijd weer het Portret van een man uit 1547 van de Venetiaanse schilder Jacopo Robusti Tintoretto (1518-1594). Het schilderij werd in 1921 aangekocht door Helene Kröller-Müller. Het is een zwerfkei in de collectie, zij het een hele fraaie, en het hangt zelden omdat het nergens bij ‘past’. Maar nu toch alles anders is dan normaal, kon deze eenling er ook wel bij. Tintoretto schilderde vanaf het begin van zijn loopbaan portretten, een beproefde manier om zich toegang te verschaffen tot de kringen van rijke opdrachtgevers in Venetië. Om aan hun smaak tegemoet te komen, schilderde hij zijn modellen op dezelfde manier als zijn leermeester Titiaan: ten voeten uit of driekwart, zoals in dit portret. Helaas weten we niet wie de afgebeelde man is. Hij is gehuld in een mantel van kostbare zwarte stof en hij staat voor een donkere achtergrond. Daardoor gaat alle aandacht uit naar de zacht glanzende bontranden, de gele handschoenen en vooral naar het levendige gezicht. Ondanks het statige karakter van het portret staat er een man van vlees en bloed, die de toeschouwer fier aankijkt.
Sommige zalen in de Van de Veldevleugel zijn zo klein en de doorgangen zo smal, dat er geen publiek in kan met inachtneming van de 1,5 meter. Hier zijn sculpturen en installaties geplaatst, die ook ‘van buitenaf’ bekeken kunnen worden. Waar vóór de sluiting nog meesters uit de 16de eeuw hingen, aan het begin van de oude vleugel, hangt nu The Wish-ribbon net uit 2008 van de Braziliaanse kunstenares Ana Maria Tavares (1958). Een ‘regen’ van honderden aan het plafond bevestigde Braziliaanse wenslinten, in tere tinten blauw. Volgens de traditie knoop je zo’n wenslint met drie knopen om je pols, terwijl je drie wensen doet. Als het lint is vergaan, zijn je wensen hopelijk uitgekomen.
Tavares heeft iets met water. In 2008 bracht ze alle sprengen en beken op de Veluwe in kaart, sneed de namen ervan uit in 61 platen perspex en stapelde die op tot een sculptuur met in het midden een spiegel, als een bron.
Crystal Waters ligt helemaal aan het andere einde van de vleugel. Onderweg van de ene Tavares naar de andere kom je veel vertrouwds tegen: Israels, Fantin-Latour, Monet, Pissarro, Seurat, Redon, Picasso, Mondriaan, Van der Leck. Ze hangen er allemaal, maar in net iets andere setting.
En natuurlijk Van Gogh. Bij hem is het nu, door de lagere bezoekersaantallen, een stuk minder druk dan normaal. Met alle verplichte looproutes, eenrichtingsverkeer en andere obstakels die het nieuwe museumbezoek onvermijdelijk begeleiden, heeft deze tijd toch ook zijn voordelen, zoals uit deze reactie van een bezoeker blijkt: ‘het was een aparte ervaring om aan het eind van de middag vrijwel als enige bezoekers door de zalen met Van Goghs te dwalen!’
Lisette Pelsers
Juni 2020