Helene beschrijft dit portret van Augustine Roulin later als ‘de vrouw die de Fransche matroos zich ’s avonds, ’s nachts aan de boeg van zijn schip zittend droomt, die hij al zijn geheimen toevertrouwt. Haar heeft Van Gogh geschilderd niet als zeenymph […] maar als een oude hem vertrouwde, bekende vrouw, die ’t wiegentouw in haar hand houdt, die hem doet denken, dat zij het schip heen en weer schommelt terwijl hij haar opbiecht wat zijn binnenste beweegt. En zij begrijpt het, heeft hen allen begrepen, die nog tot haar spreken, dat voel je uit de diepte van haar binnenleven dat zich ons openbaart in een zeldzame rust.’ Juist die rust is voor Helene belangrijk want voor haar schuilt de grootsheid van Van Gogh in ‘de rust waarmee hij stond tegenover de gecompliceerdheid der dingen’.