De bouwwerkzaamheden gaan van start. Zowel voor de bouwkundige ingrepen als voor de museale taken moeten praktische oplossingen worden bedacht. Oxenaar gebruikt een belangrijke uitwisselingstentoonstelling met Rusland om de nieuwbouw te bespoedigen. Personeel en collectie verhuizen tijdelijk naar Arnhem, waar ook de openluchttentoonstelling Sonsbeek buiten de perken plaatsvindt. Ondertussen verrijst op de Veluwe een ‘nieuw’ museum voor de moderne, maar nu ook voor de hedendaagse kunst.
Renovatie en nieuwbouw
In januari 1971 wordt begonnen met de renovatie van het oude museumgebouw van Henry van de Velde. Het is een uitdaging om veranderingen aan te brengen ‘met behoud van de voortreffelijke kwaliteit van het daglicht in het museum’ en zonder het aanzicht van het gebouw aan te tasten. Uitgangspunten voor de renovatie zijn daarom, enerzijds het respect voor alle details van de architectuur, en anderzijds ‘bouwkundige vernieuwing met het oog op de toekomst’.
Oxenaar heeft bovendien goedkeuring van de ministeries van CRM, Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening gekregen om vervroegd een deel van de nieuwbouw te realiseren. Het ontwerp van Quist ligt al klaar. In juni start de bouw van een nieuwe hoofdingang, een hal met zitgelegenheid voor het publiek, een garderobe en een glazen verbindingsgang naar het bestaande museum.
Dat is ook hoog tijd, want voor 1972 staat een, ook voor het ministerie, belangrijke uitwisseling met het Pushkin Museum in Moskou en de Hermitage in Leningrad op het programma. Weliswaar zal het oude gebouw dan helemaal gerenoveerd zijn, maar ‘wat ruimte betreft zouden we er zelfs nog minder op zijn geworden. Gezien de te verwachten ongewoon grote bezoekersstroom […] zouden vooral de publieke voorzieningen te kort schieten.’
Te gast in Arnhem
Omdat het museum tijdens de werkzaamheden volledig ontruimd moet zijn, is Oxenaar op zoek gegaan naar een tijdelijk onderkomen. Directeur Pierre Janssen van Gemeentemuseum Arnhem is bereid om een jaar lang de Kröller-Müller-collectie te ontvangen in de expositieruimten en depots van zijn museum. De gemeente Arnhem laat weten dat de villa naast het museum kan worden gebruikt als kantoorruimte voor het personeel, dat blij is met de ‘voor ons ongewoon ruime kamers en het schitterende uitzicht op de Rijn’. Oxenaar is dankbaar dat ‘Rijksmuseum Kröller-Müller in een bijzonder moeilijk jaar een werkelijk meer dan passend refugium zal vinden, dat zowel de voortgang van het normale werk als het exposeren van een selectie uit de verzameling op royale wijze garandeert’.
Rijksmuseum Kröller-Müller te gast in Arnhem, 1971
Pierre Janssen is een enthousiaste, ruimhartige gastheer. Oxenaar krijgt zelfs de leiding over de inrichting van de zalen, waar een belangrijk deel van de collectie kan worden getoond. Werken als Brug te Arles van Van Gogh, Abstrakte Figur van Oskar Schlemmer en Venus & Amor van Hans Baldung-Grien zijn zo in Arnhem te zien. Janssen geeft zelf het hele jaar door lezingen over de collectie Kröller-Müller, 122 in totaal.
Beeldentuin blijft open
Hoewel het museum is gesloten, is de beeldentuin wel toegankelijk voor publiek. De tuin krijgt een tijdelijke ingang naar ontwerp van Kho Liang Ie, die voor de koepelzaal van het Gemeentemuseum Arnhem ook een winkelopstelling ontwerpt.
Tijdelijke ingang beeldentuin naar ontwerp van Kho Liang Li, 1971
Sonsbeek buiten de perken
Vanwege de dubbele bezetting van het Arnhemse museum, is het niet mogelijk om er tentoonstellingen te organiseren. In plaats daarvan verzorgen de twee musea in de maanden juni, juli en augustus een uitgebreid filmprogramma in het kader van de manifestatie Sonsbeek buiten de perken. Hiervoor wordt een grote tent in de tuin van het Gemeentemuseum opgezet. Het programma, samengesteld door Frans Haks en Evert van Straaten, bestaat uit ‘films van (niet over) beeldende kunstenaars […] structurele films, Land Art films, een categorie beeldende kunstenaars filmt zichzelf, de samenvattende films over de Fluxus-groep en de Land Art film van Gary Schum’.
Oxenaar heeft ook zitting in het werkcomité van de Sonsbeek biënnale. Samen met Wim Beeren, hoofdconservator van het Stedelijk Museum in Amsterdam en curator van deze editie van de Sonsbeek biënnale, maakt hij een voorbereidende reis naar de Verenigde Staten. Daar ontmoeten zij onder meer de kunstenaars Carl Andre, Dan Flavin, Donald Judd, Sol LeWitt, Bruce Nauman, Richard Serra, Robert Smithson en Claes Oldenburg.
De Trowel van Oldenburg
Beeren en Oxenaar nodigen onder anderen Claes Oldenburg uit voor Sonsbeek. Hij krijgt de opdracht om een van zijn ‘giant monuments’ tot uitvoering te brengen. Dit wordt Trowel, een 11 meter hoge zilverkleurige uitvergroting van een troffel die rechtop in de grond is gestoken. Het is het eerste grootschalige werk dat Oldenburg in Europa maakt. Rijksmuseum Kröller-Müller neemt het merendeel van de financiering van dit ‘duurste werk van de tentoonstelling’ op zich, op voorwaarde dat het na afloop van de biënnale een permanente plaats bij het museum krijgt. Daarmee is het museum het enige in Europa met een werk van Claes Oldenburg in de collectie.
Claes Oldenburg, Schets voor plaatsing van Trowel, 1971
Reizende tentoonstellingen
Ondanks de uitzonderlijke omstandigheden wordt de collectie zoveel mogelijk voor het publiek toegankelijk gemaakt. De Van Goghcollectie reist door Rusland, waar de tentoonstelling Van Van Gogh tot Picasso een enorm publiek trekt. De ‘geometrisch Griekse potten’ gaan voor onderzoek en expositie naar het Archeologisch instituut te Groningen, en grafiek van Redon is in het Groninger Museum te bewonderen. De reizende tentoonstelling De verzameling keramiek uit het Verre Oosten van het Rijksmuseum Kröller-Müller met gelijknamige catalogus schenkt aandacht aan deze deelcollectie, ‘waarover nog niet gepubliceerd was’.
Zes originele gipsen van Jean Arp
Marguerite Arp-Hagenbach schenkt dit jaar opnieuw aan het museum. Oxenaar mag een keuze maken uit de originele gipsen van Jean Arp, die nog in zijn atelier te Meudon aanwezig zijn. ‘Wij zijn mevr. Arp bijzonder dankbaar voor dit gebaar dat het mogelijk maakt om de rijke vormenwereld van Arp in het museum op representatieve wijze te tonen.’
Jean Arp; Preadamitische torso (1938), Sculptuur om in het bos te verliezen (1932), Sirene (1942), Helmhoofd I (1959), Ster (1939), Knoop van Meudon (1958)
Eindelijk een futurist
Helene heeft via de schenkingsnota haar opvolgers weliswaar gevraagd om haar collectie ‘als een afgesloten geheel te beschouwen’, maar daarbij opgemerkt dat het ‘toch gewenst zou zijn de futuristische phase te laten zien’. Met deze aankoop is deze lacune in het overzicht van de ontwikkeling van de moderne schilderkunst gecompleteerd. Belangrijke werken uit deze stijlperiode zijn inmiddels zeer zeldzaam en kostbaar geworden, maar Oxenaar weet met steun van de Vereniging Rembrandt en het Prins Bernhard Fonds De Vlucht der Zwaluwen van Giacomo Balla te verwerven. Met ‘dit naar kwaliteit en zuiverheid van intentie uitzonderlijke werk’ wordt ‘een oude wens’ vervuld.
Op 10 februari 1972 vindt de heropening plaats van het Rijksmuseum Kröller-Müller. De renovatie van het museum is afgerond en het eerste deel van de ‘Quist-vleugel’ wordt in gebruik genomen. Met de omliggende natuur is tijdens de bouw veel rekening gehouden: ‘geen boom die binnen twee meter van de rooilijn stond werd omgekapt’. Zo lijkt het museum volgens Oxenaar ‘te midden van het bos’ te verrijzen en door de ‘glazen wanden’ wordt ‘de natuur als het ware naar binnen gehaald’.
De meest ingrijpende verandering is de verplaatsing van de hoofdingang. Deze sluit aan op de andere zijde van de Van de Velde vleugel waardoor de collectie nu in omgekeerde richting wordt doorlopen. Oxenaar is enthousiast: ‘Met de verlegging van de hoofdingang naar achteren als principiële idee heeft prof. Quist een geheel nieuwe benadering en beleving van het gehele museumcomplex gecreëerd. […] Men zal van het heden naar het verleden gaan.’
Bij de oude hoofdingang en bij de patio in de Van Gogh Galerij heeft Oxenaar door Quist moderne glaspuien laten plaatsen. Ook zijn er nieuwe vitrines voor de collectie kunstnijverheid, naar ontwerp van Quist. Deze veranderingen lijken in te gaan tegen het uitgangspunt om het oorspronkelijke ontwerp van Van de Velde zo goed mogelijk te behouden. Oxenaar beoogt met de ingrepen echter de overgang tussen oud en nieuw te verzachten. Om dezelfde reden wordt ook nieuw linoleum gelegd in het gehele gebouw.
Wandreliëf van Ad Dekkers
Oxenaar geeft, in nauw overleg met Quist, Ad Dekkers opdracht een grote wandsculptuur voor de glazen verbindingsgang te ontwerpen in het kader van de percentageregeling. Deze regeling houdt in dat voor de ‘decoratieve aankleding van belangrijke, representatieve gebouwen’ een deel van de nieuwbouwsom mag worden gereserveerd. Dekkers maakt een 35 meter lang Wandreliëf van wit beton met insnijdingen die ritmisch afwisselend van diep naar ondiep verlopen. Het werk is volledig geïntegreerd in de architectuur en heeft volgens Oxenaar ‘een heel eigen, sereen karakter’ dat ‘het specifieke van dit museum, de combinatie van de natuur, kunst en architectuur’ nog eens onderstreept. ‘Als de gehele nieuwbouw is gerealiseerd, zal deze opzet nog duidelijker spreken; er ontstaat dan vanuit het nieuwe centrum van het complex een uitstraling naar drie zijden: de beeldentuin, de nieuwe zalen en het gebouw van Van de Velde.’
‘Die drie-eenheid valt nergens sterker te beleven dan hier. Het was het uitgangspunt van mevrouw Kröller-Müller, het is ook het uitgangspunt geweest bij het tekenen van de nieuwbouw door architect Quist.’
Russische tegenprestatie
Nu de bouwwerkzaamheden zijn afgerond, kan in de zomer de Russische tegenprestatie van de bruikleententoonstelling Van Van Gogh tot Picasso worden ontvangen. Schilderijen en tekeningen uit het Pushkin Museum in Moskou en de Hermitage in Leningrad worden volledig naar verwachting door een recordaantal bezoekers bekeken.
Diagrams & Drawings
Tijdens Sonsbeek buiten de perken is bij Beeren en Oxenaar het idee ontstaan om in Arnhem een tekeningententoonstelling met de deelnemende kunstenaars te organiseren om zo ‘de ideeën achter de gerealiseerde en gepresenteerde beeldhouwwerken inzichtelijk te maken voor het publiek’. In plaats daarvan is door Janssen de voorkeur gegeven aan het filmprogramma. Oxenaar besluit nu het idee uit te werken voor het Rijksmuseum Kröller-Müller. De tentoonstelling Diagrams & Drawings laat voor het eerst een deel van de collectie Visser zien.
Bij Oxenaar vestigt zich het idee om de collectie Visser permanent tentoon te stellen in het museum. Deze collectie, van het echtpaar Martin en Mia Visser en Martins broer Geertjan, is een van de grootste en bijzonderste naoorlogse privéverzamelingen van Nederland. De Vissers hebben een goed oog voor de nieuwste ontwikkelingen. Naast aankopen in de kunsthandel nodigen ze met name conceptuele en minimal kunstenaars als Carl Andre, Christo, Sol LeWitt en Dan Flavin uit om te komen werken in hun door Gerrit Rietveld en Aldo van Eyck ontworpen villa in Bergeijk.
Martin Visser met Christo
Doordat de verzamelaars zo een goede band opbouwen met de kunstenaars, kunnen ze veel werken aankopen voor een schappelijke prijs. Oxenaar heeft maar een beperkt aankoopbudget en ziet deze privécollectie als een uitgelezen kans om lacunes in de museumcollectie aan te vullen. Onder aansporing van Ellen Joosten doet hij de Vissers het naar eigen zeggen ‘oneerbare’ voorstel om hun collectie te schenken. Tot zijn verbazing willen ze graag met hem in gesprek. De Vissers willen hun verzameling laten meegroeien met de tijd. Door kunstwerken te verkopen of te schenken ontstaan daarvoor nieuwe mogelijkheden. Maar ze willen wel dat de collectie bij elkaar blijft, want ‘dat is veel sterker’. In eerste instantie wordt gestart met langdurige bruiklenen.