Dennis Oppenheim (Electric City 1938-New York 2011) legt in de vroege jaren zeventig als een van de eerste kunstenaars zijn werk vast op video: in eerste instantie zijn grootschalige earth works, maar later ook zijn body art en performances. Hij documenteert al zijn werk op een abstracte en onpersoonlijke wijze, alsof hij lucht- of juist detailopnames maakt van een landschap. Dit valt vooral op in de film stills en fotowerken van zijn performances.
In Program 1 t/m 7 heeft de Amerikaanse kunstenaar een groot aantal van zijn videowerken uit de jaren 1970-1974 gebundeld. De samenstelling van de films per Program is niet gebaseerd op chronologie of thematiek en lijkt willekeurig. Deze willekeur wordt versterkt door Oppenheims instructies voor het tonen van de Programs. Twee van de Programs moeten naast elkaar op beeldschermen worden afgespeeld: Program 4 en Program 6. Doordat elke Program een andere speelduur heeft, is de combinatie van beelden en geluid nooit gelijk.
In zeven van de in totaal twaalf films van Program 4 en 6 test Oppenheim het neurologische vermogen van de mens, specifiek de overdracht van informatie via het zenuwstelsel. Hij maakt een tekening op de rug van een van zijn kinderen of omgekeerd. De ‘ontvanger’ kan de tekening niet zien, maar wel waarnemen via de zenuwen in de huid en deze zo ‘natekenen’. Door zintuigelijke vertraging of desoriëntatie verschillen de tekeningen van elkaar. De performances hebben een intiem en persoonlijk karakter, doordat de kunstenaar zijn zoon Erik en dochter Kristin erin betrekt. Door dit spel te spelen met zijn kinderen voegt Oppenheim bovendien een extra laag toe: het tekenen op het lichaam van ‘je jongere of oudere zelf’ is een impliciete verwijzing naar het leggen van contact met je toekomstige of vroegere zelf.